- Mal
- Mal1〈o.; Mal(e)s, Male〉1 maal, keer♦voorbeelden:1 das nächste Mal • de volgende keerein paar Mal(e) • een paar keerunendliche Mal(e) • 〈 (a) figuurlijk〉ontelbare keren, x-aantal keren; (b) een oneindig aantal kerenunzählige Mal(e) • ontelbare, talloze kerenverschiedene Mal(e) • verscheidene kereneinige, etliche Mal(e) • enige malenjedes Mal • telkens, elke, iedere keermanch liebes Mal, manches (liebe) Mal • menigmaalbeim ersten, letzten Mal(e) • de eerste, laatste keerMal für Mal • keer op keermit einem Mal(e) • opeensein Mal über, um das andere • (a) om de andere keer, om de beurt; (b) keer op keervon Mal zu Mal • keer op keerzu verschiedenen, wiederholten Malen • herhaaldelijkzum ersten, letzten Mal(e) • voor de eerste, laatste keerzum x-ten Mal(e) • voor de zoveelste keerein für alle Mal(e) • eens voor altijdein oder, und das andere Mal • af en toe————————Mal2〈o.; Mal(e)s, Male of Mäler〉1 teken, vlek ⇒ litteken, moedervlek2 gedenkteken, monument3 grensteken, -paal4 〈sport en spel〉honk, rugbydoel
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.